Opleiding

Ik hoorde een collega zich gediplomeerd kunstenaar noemen. Dat klopte.
Als je na eindexamen een diploma van een kunstacademie hebt gekregen, ben je gediplomeerd kunstenaar.

Een tijdje geleden ging ik tellen, hoeveel van mijn academie-klasgenoten nog werkten als kunstenaar in eigen atelier, – daar waren we per slot voor opgeleid.
Het bleken er drie te zijn. Ik schrok. Zo weinig! Maar een vriendin, zelf kunstenaar, riposteerde: “dat wil niet zeggen dat de mensen die geen kunstenaar werden, niet een goede opleiding hebben gehad!” Dat klopte!
De jaren doorgebracht op een academie vormen je diepgaand, voor de rest van je leven, en, ook als je later in ander werk emplooi vindt, je hebt daar baat bij.

In het katholieke zuiden waar ik geboren ben, verdiende je het respect van de gemeenschap, wanneer je er als gezin in slaagde, een zoon, of bij ontstentenis een dochter, opgeleid te krijgen tot priester of non.
Kunstopleidingen lijken die positie te hebben overgenomen. Ouders gaan er maar wat graag prat op, als één van hun kinderen op een academie zit.
Van een docent op zo’n opleiding hoorde ik, dat de vaders en moeders zich ook daadwerkelijk inzetten om hun kinderen op weg te helpen als kunstenaar: met geld (voor de drukkosten van een catalogus) en met mankracht (als vaste assistent of kostuumontwerpster).

Hebben al die uitgetreden priesters nou een slechte opleiding gehad? Ik denk het niet.
Net zo min als die gediplomeerde kunstenaars die hun penseel aan de wilgen hingen.
Tijd blijkt bepalend, daar helpt geen moedertjelief aan.
(Dezelfde tijd, die het uiteindelijke oordeel over ons, kunstenaars, gaat vellen.)

Vroeger begeerden veel kinderen de voorrechten van de seminaristen, zeker als ze na de lagere school aan het werk moesten. Nu zijn het vaak ouders die de opleiding van hun kind tot kunstenaar begeren. Omdat ze die kans zelf nooit zagen.
Kinderen gaan voor eigen dromen.
Zoals de heerooms en missiezusters die hun reislust hebben botgevierd.
Diploma’s helpen.
Soms net als ouders.